25 mei

Wanneer een woning in aanmerking komt voor gevelisolatieonderzoek, wordt op basis van de procedureregels uit het Besluit geluidhinder (hoofdstuk 6) vastgesteld of geluidmaatregelen aan de woning getroffen zullen worden. In die procedureregels staat dat wanneer uit onderzoek blijkt dat de woning voldoet aan de binnenwaarde, het bevoegd gezag dit schriftelijk aan de woningeigenaar meedeelt (artikel 6.8 lid 4 Bgh).
De vraag is of aan die schriftelijke mededeling vervolgens een bezwaar- en beroepsmogelijkheid moet worden toegekend. De toelichting op het Besluit geluidhinder (Stb 2006, 532) stelt van wel, omdat deze mededeling is gericht op rechtsgevolg. De wetgever is dus van mening dat tegen de mededeling bezwaar en beroep openstaat. Maar wat zegt de rechtspraak hierover?

Uitspraken van de Rechtbank en de Raad van State lijken er juist op te wijzen dat er géén sprake is van een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Zo is in een uitspraak van de Raad van State uit 2002 (ABRvS 20 maart 2002, nr. 200005694/1) door de Afdeling vastgesteld dat de plicht tot het al dan niet treffen van maatregelen rechtstreeks voortvloeit uit de Wet geluidhinder (destijds: artikel 111, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder) en daarom aan de mededeling dat geen geluidwerende maatregelen worden getroffen op zichzelf geen zelfstandige betekenis toekomt. Deze lijn is op 23 mei 2007 (ABRvS 23 mei 2007, nr. 200605961/1) nogmaals bevestigd door de Raad van State. Ook door de Rechtbank Utrecht is deze door de Raad van State ingezette lijn tot uitgangspunt genomen (Rb Utrecht 30 december 2011, SBR 11/1952). Uit het oordeel dat geen zelfstandige betekenis toekomt aan de mededeling dat geen geluidwerende voorzieningen zullen worden aangebracht, volgt dat het geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is.
Deze uitspraken moeten echter wel in context geplaatst worden: in 2002 bestonden de wettelijke bepalingen nog niet ten aanzien van de procedure rondom de geluidwerende voorzieningen. Pas per 1 januari 2007 is artikel 114a (oud) toegevoegd aan de Wet geluidhinder, waarin de grondslag is opgenomen voor de procedure rondom het gevelisolatieonderzoek. Deze procedure is vervolgens neergelegd in hoofdstuk 6 van het Besluit geluidhinder. De zaak uit 2007 viel vanwege overgangsrecht ook nog niet onder deze nieuwe bepalingen. De uitspraak van de Rechtbank baseert zich voornamelijk op deze twee uitspraken, en gaat daarmee voorbij aan de omstandigheid dat inmiddels een nieuw rechtsregime gold. Overigens was de Wet geluidhinder in het geheel niet van toepassing op deze casus, maar is daar slechts aansluiting bij gezocht.
Inmiddels is artikel 114a (oud) Wet geluidhinder en de bijbehorende regels van het Besluit geluidhinder wel van toepassing op de mededelingen dat geen geluidwerende maatregelen zullen worden getroffen. In het Besluit geluidhinder is vervolgens opgenomen dat wanneer uit onderzoek blijkt dat aan de binnenwaarde wordt voldaan, hiervan een schriftelijke mededeling wordt gedaan.
Het artikel 111 Wgh waarnaar in bovenstaande jurisprudentie wordt verwezen, is in de tussentijd vervangen door het vergelijkbare artikel 111a Wgh. Ook hierin is opgenomen dat het bevoegd gezag met betrekking tot de gevelgeluidwering maatregelen treft om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning de binnenwaarde niet overschrijdt. De redeneerlijn uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie gaat hier dus ook op: de plicht tot het al dan niet treffen van maatregelen vloeit rechtstreeks voort uit de Wet geluidhinder (wanneer de binnenwaarde niet wordt overschreden, hoeft het bevoegd gezag geen maatregelen te treffen). En aan de mededeling dat geen geluidwerende maatregelen worden getroffen -omdat de woning voldoet- komt dan dus geen zelfstandige betekenis toe…
De wetgever heeft, zoals gezegd, echter wel de bedoeling gehad rechtsgevolg toe te kennen aan de mededeling in artikel 6.8 lid 4 Besluit geluidhinder. De aangehaalde jurisprudentie is van vóór die tijd, en daarom wellicht achterhaald door de expliciete bedoeling van de wetgever. In de meeste gevallen wordt daarom door het bevoegd gezag aangenomen dat hoofdstuk 6 Bgh niet alleen tot doel heeft inzichtelijk te maken welke stappen moeten worden doorlopen, maar tevens om aan rechthebbende (meer) rechtszekerheid te bieden. De gevelisolatiebesluiten worden dan ook veelal wél voorzien van een bezwaarclausule. Zo kunnen rechthebbenden namelijk ook de juistheid van het gevelisolatieonderzoek aan de orde stellen.
Met de uitspraak van ABRvS 201507766/1/R2 is de vraag of de mededeling dat geen geluidwerende maatregelen worden getroffen (omdat de woning voldoet) eindelijk definitief beslecht: de Raad van State spreekt ondubbelzinnig uit dat de mededeling op grond van artikel 8.6 lid 4 Bgh is gericht op rechtsgevolg, en dus een voor beroep vatbaar besluit betreft (r.o. 1). Daarmee bevestigt de Afdeling tevens eerdere uitspraken waarin impliciet het besluitkarakter al werd aangenomen (ABRvS 10 februari 2016, nr. 201503135/1/R4; ABRvS 16 december 2009, nr. 200902762/1/M2) en komt zij terug bij haar oorspronkelijke standpunt (Vz. ABRvS 5 april 2001, nr. 200005235/1).